De weerwolf, door Theo-Henk Streng
Een bewerkte versie van dit verhaal is opgenomen in de bundel ‘Doodeng’.
Al toen hij eerder die week voor het eerst naar zijn school ging, wist Tim dat het ervan ging komen. Raf, Remco en Liv. Ze zouden vroeg of laat de confrontatie met hem aangaan, om te laten zien wie er de baas waren in de klas.
Dat het zo snel zou zijn, dat had Tim niet verwacht.
‘Hé Tim.’ Dat was de knerpende stem van Remco. ‘Tim, wacht effe.’
Tim, die op weg was van de schaakclub naar huis, wilde het liefst doorlopen. Toch bleef hij staan en keek over zijn schouder. In het weinige licht dat de straatlantaarn hem bood, zag hij drie gestalten.
Remco liep voorop. Achter hem liepen Raf en Liv. Raf de handen diep in zijn zakken weggestoken, Liv druk bezig op haar smartphone.
‘Wat is er?’ vroeg Tim.
‘Ze zeggen dat je bang bent,’ zei Remco.
Tim keek van Remco naar Raf en Liv. Niemand zei iets. ‘Wie zeggen dat?’ vroeg hij aan Remco. ‘Zij?’ Hij wees naar Raf en Liv.
‘Je weet wel,’ zei Remco. ‘De anderen. In de klas. Ze denken dat je een schijterd bent. Zo zie je er ook wel uit, toch?’
Raf begon te lachen. ‘Wat Remco probeert te zeggen is dat we niet denken dat we wat aan je hebben. Je bent zo eh… ja…’
Tim keek van de een naar de ander.
‘Schijterds uit de stad die naar het platteland verhuizen,’ grinnikte Remco. ‘Daar houden we niet zo van. Je vader is boekhouder, toch?’
‘Vast zo’n wollig type,’ vulde Raf aan.
Liv keek op van het interessants dat ze op haar smartphone aan het doen was. ‘Als er een tractor voorbij rijdt, schiet hij vast in de stress. Die vader van je.’
Tim snapte waarom ze het op hem gemunt hadden. Vanwege zijn vader hadden ze al regelmatig moeten verhuizen en het was elke keer gebeurd. De nieuweling moest uitgetest worden. Hij kende het wel. Het hoorde er bij. Maar dat betekende niet dat hij er niet heel erg moe van werd.
‘Ik heb hier geen zin in,’ zei Tim. ‘Ik wil naar huis, nog wat zetten doornemen.’
‘Zetten?’ vroeg Raf op treiterige toon.
‘Ach, ach, ach,’ zei Liv. Ze borg haar smartphone op en deed een stap naar voren. Ze pakte zijn tas vast en trok die uit zijn hand.
Mijn speelstukken, dacht Tim. Maar hij wilde de paniek niet laten zien.
‘Er zijn twee wegen die je in kunt slaan als je hier komt wonen,’ legde Liv op zoete toon uit. ‘Je kunt je aansluiten bij de voetbalclub, zoals deze twee binken hier.’ Raf en Remco knikten instemmend. ‘Of je sluit je aan bij de nerds van de schaakclub.’ Ze trok de doos open en kieperde de inhoud om. ‘Jij hebt je keuze duidelijk al gemaakt.’
Tim voelde zijn hart in zijn keel bonken. De schaakstukken kwamen in het natte gras en in de blubber terecht. Liv vond het kennelijk nog niet genoeg en begon op de stukken te stampen.
Terwijl zij zich uitleefde, trok Raf hem bij zijn schouder. ‘Of ben je geen schijterd?’ vroeg hij.
‘Waarom doen jullie dit?’ vroeg Tim.
Antwoord kwam er niet.
‘Je kunt dit stoppen,’ zei Raf. ‘Deze… behandeling. Als jij laat zien dat je geen schijterd bent, heb je nooit meer last van ons. Dan zijn we gelijken. Ook al zit je op schaken.’
Remco grijnsde.
‘Wat wil je dat ik doe?’
‘Dat durf je toch niet,’ zei Liv. Ze had haar smartphone weer in de hand.
‘Wat dan?’
‘Ken je het boswachtershuisje?’ vroeg Raf. ‘Iets verderop, ongeveer een halve kilometer het bos in?’
‘Ja.’ Tim was er een keer voorbij gelopen, toen zijn ouders en hij de buurt verkenden. Het bos was een van de dingen die zijn moeder zo had aangesproken aan dit dorp.
‘Weet je wat ze zeggen?’ Remco boog zich dichter naar hem toe. ‘Ze zeggen de boswachter een weerwolf is. Die zijn dagen daar in eenzaamheid slijt.’
Tim keek van de een naar de ander. ‘Een weerwolf?’ vroeg hij. Hij begon te grijnzen. Ze zaten hem in de maling te nemen.
‘Doe maar niet zo raar,’ snauwde Liv. ‘De boswachter is al in geen jaren meer gezien. En elke maand met volle maan klinkt er heel hard gehuil. Uit het bos.’
‘Volgen jullie het nieuws niet hier op het platteland?’ vroeg Tim. Hij zette zijn handen in zijn zij. Wat een stelletje kneuzen, dacht hij. ‘Er zijn hier hartstikke veel wolven gesignaleerd. Maar die doen geen mensen kwaad.’
Even was het stil, terwijl Raf, Remco en Liv een blik wisselden.
‘Nou, als jij dan niet bang bent, laat dat maar zien dan.’ Raf duwde hem voor zich uit.
Tim besloot er maar in mee te gaan. Deed hij het niet, dan was hij vast en zeker de pispaal. En als ze woord hielden, was hij gewoon van ze af. Misschien ging deze avond hem nog wel wat brengen.
Een weerwolf, dacht hij hoofdschuddend. Met die onzin hoefde je in de stad echt niet aan te komen zetten.
Ze liepen het bospaadje in en het werd al snel donkerder. Om de paar meter was een lantaarnpaal, maar niet alle lampen deden het.
Het boswachtershuisje doemde sneller op dan Tim had verwacht. Het was een jaren zestig huisje, midden in het bod. Een paar dakpannen waren van het dak gewaaid en twee ramen waren dicht gespijkerd.
‘Daar woont hij,’ zei Raf.
‘Ja? En wat wil je dat ik doe?’ vroeg Tim.
‘Ga naar binnen en maak een foto van hem.’
‘Dat gaat niet, want mijn iPhone ligt nog aan de oplader.’
Remco en Raf keken elkaar aan en toen tegelijkertijd naar Liv, die met haar telefoon bezig was.
‘Wat?’ vroeg ze.
Raf knikte naar het huis. ‘Ga jij effe met hem mee. Dan kan jij een foto maken.’ Hij knipoogde.
Liv schudde haar hoofd. ‘Dat meen je toch niet?’
‘Hij heeft geen telefoon,’ zei Raf. ‘Jij wel. Kom, doe gewoon effe.’
‘Ja, Liv, kom gewoon mee,’ zei Tim. ‘Dan kan deze stadsjongen laten zien dat weerwolven niet bestaan. Hooguit een boze boswachter, omdat we zonder te kloppen zijn huis binnen zijn gekomen.’
Liv keek naar haar vrienden, maar hoefde van hen kennelijk niets te verwachten. En omdat ze zichzelf niet kon laten kennen, liep ze maar met Tim mee.
Zwijgend liepen ze het erf op.
Voor de voordeur bleef Tim staan. ‘Kloppen?’ vroeg hij.
Liv trok haar schouders op.
Hij klopte drie keer op de deur, maar er kwam geen geluid.
‘Naar binnen!’ riep Remco vanaf de kant.
Tim voelde aan de deur. Die was open. Hij trok en de deur piepte en knarste.
‘Dames eerst?’ vroeg Tim, maar Liv ging er niet op in.
Grinnikend liep hij als eerste de donkere gang in. Het stonk er naar schimmel en vocht.
Liv scheen met de zaklamp van haar smartphone in het rond. ‘Zo kan het wel,’ zei ze. ‘Kom, dan maak ik een foto van je.’
‘Wacht even,’ zei Tim. Hij legde zijn vinger tegen zijn lippen. ‘Volgens mij hoor ik iets. Boven… Kom.’
‘Nee joh,’ zei Liv. ‘We kunnen gaan. Het was maar een dolletje.’
Nu heb ik je, dacht Tim. ‘Nee Liv, kom. Als ik met een weerwolf op de foto moet, dan ga ik met een weerwolf op de foto. Ook als die boven zit.’ En voor ze kon antwoorden, liep hij de krakende trap op.
‘Tim!’ riep Liv.
Jij kan niet alleen naar buiten, dacht Tim. Want dan heb je die vriendjes van je wat uit te leggen. Glimlachend hoorde hij hoe ook zij de trap op kwam.
Tim dook de eerste de beste kamer in. Het leek een soort studeerkamer te zijn. Er stonden overal boekenkasten. De meeste kasten waren leeg. Maar hier en daar stonden nog wat potten en dozen. Boeken lagen verspreid over de grond. Zo te zien waren er al eerder hangjongeren in dit huis geweest.
‘Dit is wel een mooie plek voor een foto,’ zei Tim. Hij wees uit het raam. De volle maan scheen tussen de bomen door en wierp een spookachtig licht de kamer in.
‘Kom,’ zei Liv, die nu echt nerveus begon te worden. ‘We moeten gaan.’
‘Nee,’ zei Tim. ‘We hebben nog geen foto. En nog geen weerwolf.’
‘Dat is gewoon om je op de kast te jagen,’ zei Liv. ‘Er woont hier niemand. Er zit hier geen weerwolf.’
Tim lachte. ‘Joh,’ zei hij. ‘Ik kom uit de stad. Dacht je serieus dat ik dat geloofde?’
‘We moeten gaan,’ zei Liv. Zonder haar vrienden in de buurt klonk ze een stuk minder zeker van haar zaak.
‘Geniet eens van het uitzicht,’ zei Tim. Hij duwde haar naar het raam, zodat ze met eigen ogen de volle maan kon zien.
En op dat moment gebeurde het.
Tim voelde dat er iets niet klopte. En nu zag hij het ook. Toen het maanlicht op haar huid viel, begon de huid van Liv te golven. Alsof er iets onder zat. Haren sprongen in razendsnel tempo tevoorschijn en haar kaken rekten zich op. Ze werden breder en samen met haar groeiende neus vormden ze de snuit van een hond, van een wolf…
‘Ik zei dat we moesten gaan.’ De woorden kwamen uit Liv’s mond, maar klonken allesbehalve menselijk.
Tim verstarde van angst, terwijl Liv verder uit haar vel spatte. Een glimmende vacht sprong tevoorschijn en ze opende haar muil, die vol met scherpe tanden zat. Ze huilde. Lang en uitgerekt, terwijl de volle maan haar bescheen.
De smartphone viel uit haar klauwen op de grond.
In het licht van de volle maan had Tim niet eens meer tijd om te gillen.